Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AO0583

Datum uitspraak2003-10-28
Datum gepubliceerd2003-12-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsMiddelburg
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 01/45535
Statusgepubliceerd


Indicatie

Gronden beroep. De rechtbank stelt dat de Afdelingsuitspraak 200302241/1 van 23 juni 2003 moeilijk is te verenigen met de Afdelingsuitspraak 200206333/1 van 5 februari 2003 zonder kennis te hebben genomen van de onderliggende dossiers. De vreemdeling dient in beroep dan wel bij de zienswijze op het voornemen zijn opvatting kenbaar te maken omtrent de beoordeling door verweerder van zijn aanvraag ex artikel 28, eerste lid onder a, Vw 2000. De vreemdeling zal zijn stellingname als opgenomen in de zienswijze - voorzover deze gemotiveerd is weerlegd door verweerder - in beroep nader dienen te onderbouwen. Dit leidt slechts dan tot uitzondering wanneer uit het beroepschrift en de zienswijze eenduidig valt af te leiden dat de weerlegging van de argumenten door verweerder de vreemdeling niet heeft overtuigd zodat hij het geschil om die reden onverkort aan de rechter wil voorleggen. Een andere uitleg van de Afdelingsuitspraak van 23 juni 2003 zou leiden tot een sterke verruiming van het vereiste als neergelegd in artikel 6:5, eerste lid aanhef en onder d, Awb, waarbij op basis van ingediende zienswijze het indienen van beroepsgronden overbodig zou zijn geworden. Uit de uitspraak valt niet af te leiden dat de ABRS een dergelijke verruiming op het oog heeft gehad. Beroep niet-ontvankelijk.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE sector bestuursrecht vreemdelingenkamer, enkelvoudig nevenzittingsplaats Middelburg __________________________________________________ UITSPRAAK __________________________________________________ Reg.nr : AWB 01/45535 Inzake : A, vertegenwoordigd door mr. A.J.J. Fraanje, advocaat te Dordrecht tegen : de Minister voor Vreemdelingenzaken en integratie, verweerder, gemachtigde mr. N.C. Troost, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag. I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING 1. Eiseres, van Sri Lankaanse nationaliteit, is vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). 2. Op 18 april 2001 heeft eiseres een aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. 3. Bij besluit van 4 september 2001 heeft verweerder deze aanvraag niet ingewilligd. 4. Bij brief van 11 september 2001 heeft eiseres tegen die niet inwilliging beroep ingesteld. 5. De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2003. Eiseres is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. II. OVERWEGINGEN 1. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voor zover in dezen van belang, bevat het beroepschrift ten minste de gronden van beroep. Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb kan het beroep ingevolge artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener daarvan de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn. 2. Eiseres heeft in het beroepschrift en de daarop ingediende aanvulling van de gronden volstaan met een verwijzing naar de op 29 augustus 2001 ingediende zienswijze. 3. Ter zitting heeft eiseres verwezen naar de uitspraak van de Raad van State van 23 juni 2003 (200302241/1). De rechtbank overweegt dat voornoemde uitspraak moeizaam is te verenigen met de uitspraak van de Raad van State van 5 februari 2003 (200206333/1) zonder kennis te hebben genomen van de hieraan ten grondslag liggende dossiers. De rechtbank begrijpt de opvatting van de Raad van State aldus, dat om te voldoen aan artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d van de Awb, de vreemdeling in beroep, danwel bij de zienswijze op het voornemen, zijn opvatting kenbaar dient te maken omtrent de beoordeling door verweerder van zijn aanvraag ex artikel 28, eerste lid onder a Vw 2000. De vreemdeling zal voorts zijn stellingname als opgenomen in de zienswijze -voor zover deze gemotiveerd is weerlegd door verweerder in de bestreden beslissing- in beroep nader dienen te onderbouwen. Dit leidt slechts dan uitzondering wanneer uit het beroepschrift en de zienswijze eenduidig valt af te leiden dat de weerlegging van de argumenten door verweerder de vreemdeling niet heeft overtuigd zodat hij het geschil om die reden onverkort aan de rechter wil voorleggen. Een andere uitleg van voornoemde uitspraak van de Raad van State van 23 juni 2003 zou immers leiden tot een sterke verruiming van het vereiste als neergelegd in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d van de Awb, waarbij op basis van een eenmaal ingediende zienswijze het indienen van beroepsgronden overbodig zou zijn geworden. Uit de voornoemde uitspraak van de Raad van State van 23 juni 2003 valt niet af te leiden dat de Raad van State een dergelijke verruiming op het oog heeft gehad. 4. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze. Naar het oordeel van de rechtbank kon eiseres niet volstaan met de enkele herhaling van argumenten uit de zienswijze die niet zien op de in het besluit neergelegde weerlegging van diezelfde argumenten. Het beroepschrift bevat aldus, ook nadat eiseres een termijn van vier weken was gesteld om de gronden aan te vullen, geen gronden in de zin van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d van de Awb. Het beroep dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard. 5. Nu het beroep reeds om formele gronden niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het beroep. 6. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om een van partijen te veroordelen in de proceskosten van de andere partij. III. BESLISSING De rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Aldus gedaan door mr. B.J. Duinhof en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2003 in tegenwoordigheid van mr. M. de Knikker, griffier. afschrift verzonden op: 3 november 2003 RECHTSMIDDEL Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.